Het oog is te vergelijken met een camera. Het binnenvallende licht wordt via het transparante hoornvlies (cornea), de pupil en de ooglens geprojecteerd op het netvlies (retina). Op het netvlies bevinden zich zenuwcellen die de lichtprikkels naar de oogzenuw leiden en van daaruit naar de hersenen die er een scherp beeld van maken.

Een onscherp beeld en dus noodzaak tot een bril en/of contactlenzen kan ontstaan bij meerdere afwijkingen:

  • Bijziendheid (myopie): u ziet in de verte minder goed dan dichtbij. Meestal komt dit doordat het oog te lang is, waardoor het brandpunt van de invallende lichtstralen niet op, maar vóór het netvlies vallen.
  • Verziendheid (hyperopie of hypermetropie): u ziet zowel veraf als kortbij minder goed, vooral bij hoge afwijkingen. Meestal komt dit doordat het oog te kort is, waardoor het brandpunt van de invallende lichtstralen àchter het netvlies valt. Bij lagere afwijkingen kan het oog op jonge leeftijd nog scherpstellen oftewel accommoderen, zodat de lichtstralen alsnog op het netvlies vallen.
  • Cylinder-afwijking (astigmatisme): het hoornvlies heeft een veranderde kromming waardoor deze niet rond is als een voetbal, maar de vorm heeft van een rugbybal en dus op bepaalde assen de lichtstralen sterker of zwakker zal breken waardoor verschillende lichtstralen op het netvlies vallen. Astigmatisme kan optreden in combinatie met bijziendheid of verziendheid.
  • Ouderdomsverziendheid (presbyopie): wanneer men jong is (<40 jaar), is de lens nog erg soepel en kan men deze opbollen om goed kortbij te kunnen lezen. Dit noemt men accommoderen. Zodra men het 40e levensjaar passeert, wordt deze lens steeds stijver en bijgevolg opbollen of accommoderen moeilijker, met andere woorden: kortbij lezen gaat steeds moeizamer. Op dat moment heeft men een leesbril nodig. Dit neemt steeds toe, en in het 55e  levensjaar heeft quasi iedereen een maximale leesbril nodig. Een uitzondering hierop zijn mensen met een myopie van circa -2 dioptrie; zij zullen merken dat zij als enigen nu kunnen lezen zonder bril en een bril enkel in de verte nodig hebben.

Niet-chirurgische oplossingen voor refractie-afwijkingen

Men kan uiteraard bijna altijd een bril of contactlenzen dragen om de refractie-afwijkingen te corrigeren. De sterkte van de glazen of lenzen wordt uitgedrukt in dioptrie (D). Hoe groter de refractie-afwijking, hoe hoger de sterkte van de glazen om dit te corrigeren.

Bij bijziendheid (myopie) kan men met een bril/contactlenzen met een min-sterkte ervoor zorgen dat de lichtstralen toch op het netvlies vallen en men een scherp beeld verkrijgt.

Bij verziendheid (hyperopie of hypermetropie) kan men met een bril/contactlenzen met een plus-sterkte ervoor zorgen dat de lichtstralen toch op het netvlies vallen en een scherp beeld bekomen wordt.

Een bril dragen kan hinderlijk zijn (bv. bij sporten) of cosmetisch onwenselijk. Daarnaast treedt bij de min-glazen een beeldverkleining op het netvlies op van 2% per dioptrie, en bij plus-glazen net een beeldvergroting van 2% per dioptrie. Dit zorgt er ook voor dat de ogen kleiner lijken achter een min-bril dan ze werkelijk zijn, en net groter bij een plus-bril. Daarbij wordt bij een min-bril het gezichtsveld vaak verkleind door de dikke glasrand en het brilmontuur. Door de hiermee gepaarde ongemakken, kiezen patiënten voor een refractiechirurgie behandeling.

Met contactlenzen moet erg secuur en hygiënisch worden omgegaan. Eiwitafzettingen, allergieën, zuurstofgebrek van het hoornvlies en hierdoor versterkte ingroei van bloedvaten, infecties en droge ogen leiden er allemaal toe dat men contactlenzen niet meer kan of wil dragen. Door de hiermee gepaarde ongemakken en risico’s, kiezen patiënten voor een refractiechirurgie behandeling.

Sluit de enquête